woensdag 7 december 2011

Paper Curriculum Studies

Basisschool De Appel
De directrice van openbare basisschool De Appel wil, vanwege het teruglopende leerlingenaantal, op zoek naar een duidelijke visie voor de school. Zij vindt de OGO-visie het best aansluiten. Vier van de elf docenten vinden dit een goed idee. Vijf docenten geloven dat de huidige manier van werken, die meer methode-volgend is, het beste is voor deze populatie, zeker gezien de 30% allochtone leerlingen die op deze school zitten. Daarnaast zijn er twee docenten die voorstellen om het Jenaplanconcept in te voeren. Sommige autochtone ouders staan niet positief tegenover het OGO-concept en zeker niet tegenover het Jenaplanconcept. Er is ook een groep ouders die wel iets zien in het OGO-concept.
Posities
Er zijn in deze school veel verschillende posities te onderscheiden. Ik wil hieronder voor elk van deze posities beschrijven hoe zij tegen de situatie aankijken en vervolgens zal ik aangeven vanuit welke ‘culture’ er wordt gedacht. 
Allereerst is er de directrice, zij merkt dat de laatste jaren het leerlingenaantal terugloopt. Ze is op zoek gegaan naar de oorzaak hiervoor. In de buurt staat ook montessorischool Het Vierkant, deze school heeft geen last van achteruitgaande leerlingenaantallen, maar hier is juist sprake van een lichte stijging. De directrice gelooft dat haar school óók een duidelijke visie nodig heeft. Zij heeft uitgezocht welke verschillende visies er zijn en vervolgens besloten dat haar school het best een OGO-school kan worden. Ik ga er vanuit dat ze deze keuze gemaakt heeft door, vanuit de oriëntatie op de verschillende visies, te kijken naar haar leerlingenpopulatie en haar docententeam. En dat ze van daaruit heeft gekozen voor de visie die volgens haar het beste aansluit bij beide groepen. Verder weten we dat de directrice met name werd aangesproken door het thematisch werken.

Ten tweede is er een groep van vier docenten die achter het besluit van hun directrice staat. Ik ga er vanuit dat de directrice in een vergadering heeft verteld dat ze het noodzakelijk acht een duidelijke visie te gaan vormen voor de school. Deze groep docenten heeft hier positief op gereageerd en staat ook achter het voorstel van de directrice om te gaan voor het OGO-concept. Verder willen zij het onderwijs graag op een meer betekenisvolle manier inrichten.

Cultures
De directrice, vier docenten en een groep van allochtone en autochtone ouders kunnen worden beïnvloed door de ideeën van de cultuur-historische theorie, oftewel de sociaal-culturele variant binnen de culture ‘constructing understanding’. Zoals Wardekker (2004) schrijft zien zij leren waarschijnlijk als een dynamisch proces, waarbij de interactie met anderen belangrijk is om tot leren te komen. Vanuit het constuctivistische denken zien zij de wereld niet als iets objectiefs waar kinderen kennis van kunnen krijgen, waar ze mentale ‘plaatjes’ van vormen. Maar de wereld is iets waarin acties plaatsvinden om tegelijkertijd de wereld te veranderen en te leren kennen.
Verder zal voor hen de functie van het onderwijs niet alleen het opleiden voor een beroep zijn, maar ook het helpen in keuzes die te maken hebben met de persoonsvorming en burgerschap. (de Haan, 2005) Oftewel het gaat ook om het tranformeren van de persoon, het vormen van een identiteit.
Bij de vier docenten komt duidelijk naar voren dat ze het onderwijs meer betekenisvol willen inrichten. De Haan (2005, p. 12) schrijft: ‘Om te kunnen kiezen in het leven en een eigen identiteit te vormen, je talenten, je ‘stem’ te ontdekken en ontwikkelen, moet de leeromgeving betekenis voor je hebben.’ Voorafgaand aan de wens het onderwijs meer betekenisvol in te richten, kan dus de overtuiging liggen dat het in onderwijs gaat om het kunnen kiezen in het leven, een eigen identiteit te vormen en je talenten te ontdekken en ontwikkelen.

Ten derde is er een groep van vijf docenten die ook de ideeën van de directrice hebben gehoord, maar zij vinden het niet noodzakelijk om te veranderen. Zij vinden de aanpak die op dit moment wordt gevolgd goed. Ze hebben hier verschillende redenen voor. De eerste is dat het voor hen als docenten zelf makkelijker en dus prettiger is om de methode te volgen. Naar mijn idee overheerst bij hen de gedachte dat er voor verandering veel gedaan moet worden door de docenten en zien zij daardoor de voordelen van verandering niet in. De tweede reden die zij noemen is dat ze geloven dat de methode-volgende manier van lesgeven de beste manier is om alle kinderen een goede basis bij te brengen. Vooral voor de allochtone kinderen zien zij dit als de enige manier waarop zij hen goed onderwijs kunnen geven. Ze zijn bang dat deze kinderen niet mee zullen komen wanneer het OGO-concept wordt ingevoerd.

Ten vierde zijn er twee docenten binnen het team die, als reactie op het voorstel van de directrice, komen met het voorstel een Jenaplanschool te worden. Ik neem aan dat zij instemmen met het feit dat het noodzakelijk is te veranderen. Zij zien alleen geen voordeel voor de school in het OGO-concept. Ze hebben al ervaring gehad met het werken met het Jenaplan-concept, ze zullen hier waarschijnlijk positief op terugkijken. En stellen daarom voor dit concept in te voeren. We weten niet wat precies de redenen van deze twee docenten zij om voor Jenaplan te kiezen. Het zou kunnen zijn dat dit hun eigen visie is die ze graag willen uitvoeren. Het zou kunnen zijn dat dit iets is waarmee ze succeservaringen hebben gehad,  wanneer er dan toch veranderd moet worden doen ze dat het liefst richting iets waarmee ze al vertrouwd zijn. Het kan ook zijn dat ze ervan overtuigd zijn dat deze manier van lesgeven het best past bij de schoolpopulatie en het schoolteam. Ik ga er voor nu even vanuit dat dit hun eigen visie op onderwijs is.

Ten vijfde is er een groep autochtone ouders die opgevangen hebben dat er iets staat te veranderen in de school. Hier zijn zij niet blij mee, ze willen het liefst dat het onderwijs blijft zoals het op dit moment is. De reden die zij hiervoor geven is dat ze willen dat hun kinderen zo goed mogelijk worden klaargestoomd voor het voortgezet onderwijs. Bij hen leeft het idee dat de andere voorgestelde manieren van lesgeven hun kinderen niet voldoende klaarstomen of in ieder geval minder goed klaarstomen voor het vervolgonderwijs dan dat de huidige manier van werken doet. Daarbij zijn ze bang dat de etnische samenstelling van de school het niveau van het onderwijs omlaag haalt.

Als laatste is er een groep ouders, van allochtone en autochtone afkomst, die iets hebben opgevangen van het voorstel van de directrice. Zij hebben bewust gekozen voor een school met een gemengde etnische samenstelling, omdat ze willen dat hun kinderen opgroeien in een situatie die zoveel mogelijk lijkt op het ‘echte’ leven. Dit sluit mooi aan bij de OGO-visie waarin ook die verbinding gemaakt wordt. Zij staan dus achter het voorstel van de directrice.
De groep van vijf docenten en de groep van autochtone ouders willen het onderwijs graag houden zoals het op dit moment is, zij worden in hun ideeën over goed onderwijs waarschijnlijk beïnvloed door de ‘culture of curriculum’ die op dit moment vorm geeft aan het onderwijs op basisschool ‘De Appel’.  Er is te zien dat de docenten meer een scholingsopvatting hebben over leren. Het gaat in deze opvatting om het hebben van kennis en die is voor elk kind gelijk, daarom is de methode-volgende manier het best voor alle leerlingen. Zo komt namelijk alle kennis aan bod. Daarbij zien we dat de ouders het de taak van de school vinden om de leerlingen voor te bereiden op het vervolgonderwijs, de opvatting die hier achter ligt is naar mijn mening dat kinderen hiervoor met name kennis moeten hebben. Daarbij zijn zij bang dat het niveau van het onderwijs omlaag gaat door de etnische samenstelling. De opvatting die achter deze mening kan liggen is dat leerlingen binnen de school worden ingelijfd in een bepaalde cultuur. De huidige manier van werken past waarschijnlijk het beste binnen de transmissievariant van ‘Connecting to the Canon’. Het gaat hierin grotensdeels om kennisoverdracht, maar ook om het aanleren van een bepaalde attitude. Maar leren is bovenal iets wat je met je verstand doet, waarbij men de overtuiging heeft dat hetgeen kinderen wordt geleerd door de docent ook wordt opgenomen door de leerlingen. Verder is het belangrijk dat leerlingen iets leren van grote werken uit de westerse cultuur. Dit is voor alle leerlingen zo, niet alleen degenen die uit een invloedrijke familie komen. (Joseph, 2011a) In de positie van de ouders en de vijf docenten is ook iets te herkennen van de ideeën van Adler (1982). Net als Adler geloven zij dat er een soort onderwijs is dat het beste is voor alle leerlingen. Het kan zijn dat zij ook door de ideeën van Adler worden beïnvloed en daardoor niet uitgaan van verschillende vormen van excellentie.
Bij de docenten leeft ook het idee dat voor verandering veel gedaan moet worden door de docent en daardoor zien zij de voordelen niet meer van een ander concept. Door deze overtuiging worden zij uiteraard ook beïnvloed. In de laatste alinea zal ik op dit thema terug komen.
De twee docenten die liever kiezen voor het Jenaplanconcept kunnen worden beïnvloed door de ideeën vanuit de culture ‘Developing Self and Spirit’. Binnen deze culture wordt er vanuit gegaan dat leerlingen liefde, veiligheid, vrijheid en begeleiding nodig hebben om te kunnen leren. Dit leren gebeurt door actief bezig te zijn, door ervaring en door gebruik te maken van al hun zintuigen. Het onderwijs moet gericht zijn op de lichamelijke, intellectuele en kunstzinnige vorming van kinderen. Het kind wordt in het centrum geplaatst van het onderwijs en wordt vergeleken met het groeien van een plant. Als je dit kind goed ‘voedt’, dan groeit en ontwikkelt het vanzelf. Dit kind wordt gezien als van nature goed, met aangeboren talenten die ontwikkelt moeten worden. De docent wordt hierbij meer gezien als een begeleider, dan degene die het proces van onderwijs regiseert. (Joseph, 2011b)
Both (1997) schrijft in zijn artikel over de kwaliteit van het Jenaplanonderwijs dat het bij Jenaplan gaat om de ontwikkeling van kinderen tot zelfstandige, verantwoordelijke personen.
OntwikkelingNaar mijn verwachting zal de school zich (met name) ontwikkelen richting een OGO-school. Dit concept heeft namelijk de meeste voorstanders, verdeeld over teamleden én (autochtone en allochtone) ouders. Het idee is ontstaan vanuit de wens een duidelijke visie te creëren voor de school, waardoor ze zich onderscheiden van andere scholen en zo hopelijk meer leerlingen aantrekken. De OGO-visie voldoet aan deze eis, want hij is anders dan het Montessori-concept van basisschool Het Vierkant. Dit in tegenstelling tot het Jenaplanonderwijs, dat meer overeenkomt met het Montessori-concept. Zij vallen namelijk beide onder de reformpedagogen en hebben dus dezelfde dieperliggende uitgangspunten, al is de praktische uitwerking wel verschillend. Ik verwacht dat daarom eerder de keuze gemaakt wordt voor OGO, waarmee ze andere leerlingen zullen aantrekken dan basisschool Het Vierkant.
Daarbij denk ik dat OGO een middenweg vormt tussen de huidige manier van werken en Jenaplan. Waar de huidige manier van werken vooral de leerstof volgt en de docent dus bepaalt wat er gebeurt, wil men volgens Jenaplan het kind centraal stellen, waarbij de docent een meer volgende en begeleidende rol heeft. Binnen het OGO onderwijsconcept ontwerpt de docent de activiteiten, maar wel voor een specifieke groep kinderen en vanuit meerdere bronnen. Hierbij heeft de docent veel verschillende rollen, zo kan hij/zij meer toeschouwend zijn, maar ook mengen in het spel wanneer hij/zij dat nodig acht. (de Haan, 2005) Leren is binnen de huidige manier van werken vooral iets met het verstand, Jenaplanvoorstanders zien leren als iets waarbij je actief bezig moet zijn. Binnen OGO kunnen beide manieren voorkomen, zolang, zoals de Haan (2005) aangeeft, leerlingen maar betrokken zijn.              
Ik zou op deze school dan ook de cultuur-historische visie willen versterken. Daarvoor is het nodig om de voorstanders van de  huidige manier van werken en de voorstanders van het Jenaplanconcept te laten inzien dat OGO de beste oplossing is voor de school. Ik licht dit verderop met concrete activiteiten toe. Hen moet onder andere duidelijk worden gemaakt hoe OGO een middenweg vormt tussen de andere twee opties. Verder moeten overeenkomsten worden benoemd. Zo is binnen ‘connecting to the canon’ en OGO belangrijk dat kinderen in de cultuur worden ingelijfd, binnen beide visies wordt gebruik gemaakt van grote werken. Een andere overeenkomst tussen eerder genoemde is dat beide gebruik maken van methodes. Binnen de huidige manier van werken wordt de methode gevolgd om te zorgen dat alle doelen worden gehaald. Binnen OGO wordt de methode gebruikt als bronnenboek voor het ontwerpen van onderwijs, het bepalen van de (vakspecifieke) doelen gebeurt aan de hand van de leerlijnen, waar ook de methodes van uitgaan.
Een overeenkomst tussen OGO en Jenaplan is dat beide waarde hechten aan veiligheid. De Haan (2005) geeft aan hoe dit met name in de multiculturele klas van belang is. De Haan legt aan de hand van de drie I’s (identificatie, inclusie, inspraak) uit hoe binnen OGO veiligheid wordt gecreëerd. Hierbij gaat het erom dat de school een gemeenschap wordt (denk ook aan ‘community of learners’, leren van en met elkaar), dat de ‘stem’ en identiteit van elk kind ontwikkelt op school en dat elk kind participeert (oftewel inspraak heeft).
Ook binnen Jenaplan wordt gesproken over een leef- en werkgemeenschap, waarin sociaal geleerd wordt. Daarnaast zien zij veiligheid als één van de grondkrachten (binnen andere concepten ook wel basisbehoeften genoemd). (Both, 1997)
Als laatst is er de angst uigesproken dan allochtone leerlingen niet mee kunnen komen. Dit lijkt mij één van de belangrijkste visieverschillen. Deze docenten moet worden uitgelegd hoe kinderen binnen OGO toch mee kunnen komen. Zo kan er aangegeven worden dat nog steeds aan dezelfde doelen wordt gewerkt, alleen wordt dit nu aan de hand van de leerlijnen gedaan ipv. aan de hand van de methode. Als de angst bestaat dat de allochtone leerlingen niet voldoende de Nederlandse taal leren, omdat hier een structurele aanpak voor nodig is, dan kan men aangeven dat het werken voor een langere periode met een thema bevordelijk is voor de taalontwikkeling. Zoals de Haan (2005) beschrijft aan de hand van verschillende onderzoeken dat de taalverwerving van NT2 kinderen het snelst ontwikkelt wanneer dit veel wordt herhaalt, dit is wat er gedaan wordt binnen een thema.
Mijn visieWat ik in voorgaande alinea’s heb besproken komt aardig overeen met mijn eigen opvatting over onderwijs. Mijn visie past dan ook het best binnen de cultuur-historische theorie. Ik geloof dat kinderen het beste leren wanneer ze echt betrokken zijn en zelf mogen participeren, ik denk hierbij aan spel en onderzoek. Ik geloof ook dat kinderen kunnen participeren omdat ze allemaal talenten ontvangen hebben, die zich verder kunnen ontwikkelen, en daarbij zelf ervaringen meenemen vanuit hun thuissituatie. Ik geloof dus niet dat het kind een ‘tabula rasa’ is waar docenten nog alle informatie in moeten stoppen en dat een kind dus ook gevormd kan worden. Nee, een kind heeft van de geboorte al een eigen karakter. Het is voor mij belangrijk dat de docent oog heeft voor de kinderen en hun ontwikkeling, het gaat er namelijk om dat zij zich vormen, oftewel hun identiteit vormen. Om kinderen zich te laten ontwikkelen is er wel een docent nodig, die het kind uitdaagt en die het onderwijs ontwerpt zodat het aansluit bij dit kind.
Concrete activiteitenOnder het kopje ontwikkeling heb ik beschreven wat er nodig is om als school te kunnen kiezen voor het OGO-concept. Hier wil ik een advies geven hoe dit concreet kan worden vormgegeven binnen de school.
Ik adviseer om met het schoolteam gezamenlijke momenten te plannen waarop men nadenkt over de visie van de school.
Allereerst is het van belang om nogmaals aan het team duidelijk te maken waar de wens vandaan komt om een duidelijke visie te creëren voor de school. Daarbij is het belangrijk om duidelijk aan te geven wat deze wens betekent voor de school en de docenten. Het is goed om hier een concrete vertaling te maken naar de praktijk in de klas van de docent.
Binnen de bijeenkomsten zou ik aan de hand van verschillende werkvormen het team (bijv. in groepjes) laten nadenken over hun visie en wat hierin voor hen het belangrijkste is.
Er moet uiteindelijke gekomen worden tot een duidelijke gezamenlijke keuze.
In het geval dat de ontwikkeling verloopt naar mijn verwachting adviseer ik het volgende:
Om tot deze keuze te komen kunnen binnen de gezamenlijke momenten de overeenkomsten tussen de OGO-visie, het culturele curriculum en de Jenaplanvisie worden benoemd. Om zo te laten zien dat de OGO-visie een middenweg vormt én om te laten zien dat enkele waardevolle elementen uit beide visies terugkomen in het OGO-concept.
Daarbij is het van belang om aannames die enkele docenten hebben over het OGO-concept te verduidelijken, zoals de angst dat allochtone leerlingen niet mee kunnen komen.
Mocht het komen tot een keuze anders verlopen dan dat ik verwacht, dan adviseer ik het volgende:
Ga op zoek naar de verschillende visies en zoek uit welke mensbeelden en overtuigingen er achter een visie schuilen. Zoek hierin naar de beste oplossing waarin de meeste mensen zich kunnen vinden met hun overtuigingen.
Ga op zoek naar de overeenkomsten en probeer zo aan te tonen dat dit curriculum het beste past bij deze school.
Zorg dat iedereen hetzelfde verstaat onder de gekozen ‘culture’, en ruim eventuele (onterechte) aannames uit de weg.
Daarnaast is het van belang om vroegtijdig de ouders in te lichten over de ontwikkelingen die op de school gaande zijn, zodat ze dit niet op informele wijze te weten komen. Benoem de redenen waarom er wordt nagedacht over een andere visie.
Toon, na de keuze voor een bepaald concept, voor ouders aan hoe dit concept goed aansluit op het vervolgonderwijs en hoe er wordt gezorgd voor kwalitatief onderwijs.
Het proces van veranderingAls laatste wil ik onder dit kopje aangeven waar rekening mee dient gehouden te worden wanneer men met dit team een veranderingsproces in wil gaan.
Zoals ik hierboven bij de concrete activiteiten ook al laat doorschijnen heeft verandering veel te maken met overtuigingen. Fullan (1991) geeft aan dat verandering drie dimensies heeft: teaching materials, teaching approaches en teaching beliefs. Op elke van deze drie punten moet de verandering doordringen. Het gaat dus niet alleen om gedrag en materialen, maar ook om de dieperliggende overtuiging.
Wanneer een verandering gaat plaats vinden zijn er vaak mensen die willen blijven vasthouden aan het oude, dat is namelijk vertrouwd. Zo zijn er ook docenten op deze school. Ze weten niet goed meer wat er van hen verwacht wordt. Daardoor wordt vaak de verkeerde negatieve betekenis gegeven aan een nieuw voorstel, omdat men het niet kent en abnormaal vindt. (Joseph, 2011c) Het is daarom volgens Fullan (1991) goed om eerst duidelijk te maken wat de verandering precies inhoudt, wat de bedoeling is en wat de winst zal zijn voor leerlingen én docenten. De verandering zal namelijk niet lukken wanneer de betekenis niet wordt gedeeld. Hierbij moet volgens Fullan erkent worden dat elke innovatie lastig is en te maken heeft met verlies, angst en worsteling.
Op basisschool De Appel zijn er ook docenten die denken dat er veel van de docenten gevraagd wordt bij een verandering. Dit zien we ook terug in het gedachtegoed van Fullan (1991). Hij vindt dat er te weinig rekening wordt gehouden met de dagelijkse druk van docenten. Deze druk zorgt er volgens hem namelijk voor dat docenten niet willen veranderen. Om een verandering toch te laten slagen is het volgens hem nodig om te zorgen voor gedeelde consensus over de doelen en organisatie van het onderwijs, zorg ook hier weer voor een gedeelde, gezamenlijke betekenis.

Literatuur
Adler, M. J.(1982). The Paideia Proposal. The Paideia Proposal: An Educational Manifesto. Institute for Philosophical Research.

Both, K. (1997). Jenaplan.
Jenaplanonderwijs op weg naar de 21e eeuw. Amersfoort: CPS.

Bravmann, S. L. (2011b). Developing Self an Spirit. In P. B. Joseph (red.), Cultures of Curriculum (pp. 102-123). New York: Routledge.
Fullan, M. G. (1991). The meaning of educational change. In M. G. Fullan, The new meaning of educational change (pp. 30-46). New York: Teachers College Press.

Haan, D. de (2005). Stem, taal, verhaal: betekenisverlening in Ontwikkelingsgericht Onderwijs. Alkmaar: Hogeschool INHOLLAND.


Wardekker, W. (2004). Constructivism and its variants. Interne publicatie van Vrije Universiteit te Amsterdam.
 Joseph, P. B. (2011a). Connecting to the Canon. In P. B. Joseph (red.), Cultures of Curriculum (pp. 150-173). New York: Routledge.
Joseph, P. B., Mikel, E. R., & Windschitl, M. A. (2011c). Reculturing Curriculum. In P. B. Joseph (red.) Cultures of Curriculum (pp. 55-77). New York : Routledge.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten